Vaste en variabele kosten: wat is het verschil?
Bedrijven hebben twee verschillende soorten kosten: vaste kosten en variabele kosten. Wil je weten hoe dit werkt? Lees dan snel verder.
Video
Wil je een simpele uitleg over vaste en variabele kosten en hoe je hiermee rekent? Kijk dan onderstaande video van Economie-Academy.
Wat zijn vaste kosten en variabele kosten?
Vaste kosten zijn kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt geproduceerd. Ze worden ook wel constante kosten genoemd. Een voorbeeld van vaste kosten is de huur van een bedrijfspand: het maakt niet uit hoeveel producten er in het pand geproduceerd worden, de huur is hetzelfde. Als het pand zou worden uitgebreid en de huur omhoog zou gaan, zouden de vaste kosten wel stijgen.
Variabele kosten zijn kosten die afhangen van de productie. Als er meer wordt geproduceerd zijn de kosten hoger en als er minder geproduceerd wordt zijn die lager. Een voorbeeld hiervan is de inkoop van grondstoffen: hoe meer brood een bakker produceert, hoe hoger de inkoopkosten van meel worden. Een ander voorbeeld van variabele kosten is loonkosten. Hoe meer er wordt gewerkt, hoe meer uren er worden uitbetaald. Je kunt de totale variabele kosten (TVK) uitrekenen door de variabele kosten per product te vermenigvuldigen met het aantal producten:
TVK = VK × Q
Als je de totale constante kosten (TCK) en de totale variabele kosten (TVK) bij elkaar optelt krijg je de totale kosten (TK):
TK = TCK + TVK
Hoe bereken je de totale winst?
De totale winst (TW) kun je berekenen door de totale kosten (TK) af te trekken van de totale opbrengsten (TO). De totale opbrengsten worden ook wel de omzet genoemd. De formule die hierbij hoort is deze: TW = TO – TK
Je kunt de winst per product ook uitrekenen door eerst de winst per product uit te rekenen, en deze dan de vermenigvuldigen met het aantal producten.
TW = (GO - GTK) × Q
Voorbeeld
Een bakker verkoopt brood voor € 2,00 per stuk. In een maand verkoopt hij 2000 broden. De kosten voor het maken van één brood zijn € 0,80. De huur voor zijn bakkerij is € 1000. Verder heeft de bakker geen kosten.
De totale opbrengsten van deze bakker zijn:
TO = P × Q
TO = 2 × 2000
TO = 4000
De omzet van de bakker is dus € 4.000.
De totale variabele kosten zijn de variabele kosten per product keer het aantal producten:
TVK = VK × Q
TVK = 0,80 × 2000
TVK = 1.600
De totale variabele kosten zijn dus €1.600.
De totale constante kosten zijn vast: € 1.000. Je kunt dan de totale kosten berekenen door de totale constante kosten en de totale variabele kosten bij elkaar op te tellen:
TK = TCK + TVK
TK = 1.000 + 1.600
TK = 2.600
De totale kosten zijn dus € 2.600. Nu je de totale opbrengsten en de totale kosten hebt uitgerekend, kun je de totale winst berekenen:
TW = TO – TK
TW = 4.000 – 2.600
TW = 1.400
De totale winst van deze bakker is dus € 1.400.
Hoe bereken je gemiddelde kosten?
De gemiddelde totale kosten (GTK) per product kun je uitrekenen door de totale kosten te delen door het aantal producten:
Gemiddelde totale kosten (GTK) = totale kosten (TK) / afzet (Q)
Op dezelfde manier kun je de gemiddelde vaste (constante) kosten en de gemiddelde variabele kosten berekenen:
Gemiddelde constante kosten (GCK) = totale constante kosten (TCK) / afzet (Q)
Gemiddelde variabele kosten (GVK) = totale variabele kosten (TVK) / afzet (Q)
Aan de gemiddelde totale, constante en variabele kosten kun je zien hoeveel deze kosten per product zijn.
In het voorbeeld van de bakker zijn de gemiddelde totale kosten:
GTK = TK / Q
GTK = 2.600 / 2.000
GTK = 1,30
De gemiddelde kosten per brood zijn dus € 1,30. Je kunt de winst van de bakker dan ook uitrekenen door eerst de winst per brood uit te rekenen, en die dan te vermenigvuldigen met het aantal broden:
TW = (GO - GTK) × Q
TW = (2 - 1,30) × 2.000
TW = 0,70 × 2.000
TW = 1.400
De gemiddelde opbrengst staat in dit voorbeeld gelijk aan de prijs: als één brood € 2,00 kost, levert een brood gemiddeld € 2,00 op. De gemiddelde winst is het verschil tussen de prijs en de kosten per brood: € 0,70.