Wat is het verschil tussen nominale en reële rente?
Als je rente krijgt op je spaargeld hoeft dat niet te betekenen dat je meer van je spaargeld kunt kopen. Dit hangt er vanaf wat er gebeurt met de prijzen van de producten die je wilt kopen. Om te berekenen of de koopkracht van je geld stijgt wordt er daarom onderscheid gemaakt tussen de nominale en reële rente. Hieronder lees je daar meer over.
Video
Wil je weten wat het verschil is tussen nominale en reële rente? Kijk dan onderstaande uitlegvideo.
Wat is het verschil tussen de nominale en de reële rente?
Stel je voor dat je € 1.000 hebt en dat je hier 2% rente op krijgt. Aan het eind van het jaar krijg je dan 1.000 × 0,02 = € 20 aan rente. Dit is het bedrag dat wordt bijgeschreven op je rekening. Dit rentepercentage is de nominale rente. Als je naar de nominale rente kijkt kijk je alleen naar hoeveel geld er bij op je rekening komt.
Stel je voor dat je € 10.000 aan spaargeld hebt. Aan het einde van het jaar komt daar € 300 bij. Het nominaal rentepercentage is dan 300 / 10.000 × 100 = 3%. Dit wil zeggen dat er aan het einde van het jaar 3% meer geld op je rekening staat.
Als je 2% rente op je geld krijgt wil dat nog niet automatisch zeggen dat je ook 2% meer spullen kan kopen. Dit hangt er vanaf wat er gebeurt met de prijs van producten. Als de inflatie meer dan 2% is, kun je minder spullen kopen met je geld. Stel je bijvoorbeeld voor dat je 10% rente op je spaargeld krijgt, maar dat de prijzen van alle producten verdubbelen. Je hebt dan wel meer geld op je rekening, maar kunt er minder van kopen. De koopkracht van je spaargeld daalt dan. Om uit te rekenen hoeveel je meer of minder met je spaargeld kunt kopen moet je de reële rente berekenen. Deze geeft aan hoeveel de koopkracht van je geld stijgt of daalt en dus hoeveel spullen je meer of minder kunt kopen met je geld.
Hoe reken je met de nominale en reële rente?
Om het reële rentepercentage uit te rekenen maak je gebruik van de volgende formule:
Reëel indexcijfer = (nominaal indexcijfer / prijsindexcijfer) × 100
Vaak wordt deze formule als volgt afgekort:
RIC = (NIC / PIC) × 100
Als je rekent met rente is het nominaal indexcijfer (NIC) het indexcijfer van het nominaal rentepercentage. Een nominale rente van 5% wordt zo een indexcijfer van 105. Als je 5% minder geld krijgt wordt het nominaal indexcijfer 95. Je kunt het nominaal indexcijfer uitrekenen door het rentepercentage + 100 te doen. Een nominale rente van 0,1% krijgt zo een indexcijfer van 100,1. Een nominale rente van –2% krijgt een indexcijfer van 98.
Het prijsindexcijfer (PIC) staat voor de inflatie die in een land plaatsvindt. Als het gewogen gemiddelde van alle prijzen met 3% stijgt, is er 3% inflatie. Het algemeen prijspeil stijgt dan met 3%. De inflatie wordt vaak aangegeven als de consumentenprijsindex (CPI). In Nederland berekent het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het CPI. Door het gewogen gemiddelde van de prijsstijgingen en prijsdalingen in Nederland te gebruiken berekenen zij de inflatie.
Net zoals bij het nominaal rentepercentage moet je ook bij de inflatie rekenen met indexcijfers. Een inflatie van 4% wordt zo een indexcijfer van 104. Als er 4% deflatie is daalt het algemeen prijspeil met 4% en krijg je een indexcijfer van 96. Net zoals bij het nominaal indexcijfer bereken je het prijsindexcijfer door het inflatiepercentage + 100 te doen.
Voorbeeld 1
Stel je voor: het nominaal rentepercentage op een spaarrekening is 1% en de inflatie is 3,5%. Je kunt dan het reëel rentepercentage als volgt uitrekenen:
- Nominaal rentepercentage +1% >>> nominaal indexcijfer = 101.
- Inflatie +3,5% >>> prijsindexcijfer = 103,5.
Reëel indexcijfer = (nominaal indexcijfer / prijsindexcijfer) × 100
Reëel indexcijfer = (101 / 103,5) × 100 = 97,6
Het reëel indexcijfer is 97,6. Dit wil zeggen dat de koopkracht van het spaargeld met 2,4% daalt. Als de nominale rente 1% is en de inflatie 3,5%, kun je dus 2,4% minder kopen met je spaargeld.
Voorbeeld 2
Stel je voor dat de koopkracht van spaargeld met 2,1% stijgt en het algemeen prijspeil daalt met 0,8%. Wat is dan het nominaal rentepercentage?
- Koopkracht van spaargeld +2,1% >>> reëel indexcijfer = 102,1.
- Algemeen prijspeil –0,8% >>> prijsindexcijfer = 99,2.
Reëel indexcijfer = (nominaal indexcijfer / prijsindexcijfer) × 100
102,1 = (nominaal indexcijfer / 99,2) × 100
Nominaal indexcijfer = ((102,1 × 99,2) / 100) = 101,3
Het nominaal indexcijfer is 101,3. Het nominale rentepercentage dat daar bij hoort is 1,3. Bij een nominale rente van 1,3% en een deflatie van 0,8%, stijgt de koopkracht dus met 2,1%.
Wat is geldillusie?
In voorbeeld 1 heb je kunnen zien dat hoewel de nominale rente positief is, de koopkracht achteruit gaat. Je krijgt dus meer geld op je rekening, maar kunt er minder van kopen. Dit verschijnsel staat bekend als geldillusie. Het lijkt alsof je meer kunt kopen doordat je meer geld hebt, maar doordat de prijzen sneller stijgen dan de nominale waarde van het geld kun je eigenlijk minder kopen. Hieronder zie je hoe dat werkt in de formule:
Als PIC sneller stijgt dan NIC, daalt RIC. De prijzen stijgen dan sneller dan de nominale waarde van het geld, waardoor de koopkracht van het geld daalt. In dit geval spreek je van geldillusie: je hebt meer geld, maar kunt er minder van kopen.