Inflatie en deflatie: oorzaken en gevolgen
Bij een stijging van het algemeen prijspeil spreek je van inflatie. Een daling van het algemeen prijspeil wordt deflatie genoemd. Inflatie en deflatie kunnen vele oorzaken hebben, en de gevolgen kunnen groot zijn. Hieronder lees je meer over inflatie en deflatie.
Wat is het algemeen prijspeil?
Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil. De ontwikkeling van het algemeen prijspeil beschrijft de ontwikkeling van het gewogen gemiddelde van de prijzen in een land. Inflatie is hierbij een stijging van het gewogen gemiddelde en deflatie een daling. Het gemiddelde prijsniveau in een land wordt ook wel de consumentenprijsindex (CPI) genoemd. Hierbij wordt de inflatie uitgerekend als een indexcijfer. Een consumentenprijsindex van 101 betekent dan dat er 1% inflatie is.
Niet alle prijzen in een land stijgen en dalen even snel. Het kan zijn dat van één product de prijs stijgt, terwijl van andere producten de prijs daalt. Om toch tot één inflatiepercentage te komen wordt hiervoor de gemiddelde stijging van de prijs uitgerekend. Het gaat hier om een gewogen gemiddelde: er wordt rekening mee gehouden hoeveel procent van het inkomen van mensen uitgegeven wordt aan producten. De producten waaraan veel geld wordt uitgegeven tellen zwaarder mee in de gemiddelde prijsstijging. Je kunt het CPI met de volgende formule uitrekenen:
CPI = (totaal van (bestedingsaandelen × prijsindexcijfers)) / totaal van de bestedingsaandelen
Voorbeeld
Stel je voor dat gezinnen in Nederland alleen geld uitgeven aan huisvesting, voeding en kleding. De uitgaven zijn als volgt verdeeld:
- Huisvesting: 50% van de uitgaven.
- Voeding: 30% van de uitgaven.
- Kleding: 20% van de uitgaven.
De consumentenprijsindex is hier de gemiddelde stijging van de prijzen van huisvesting, voeding en kleding. Als de prijs van huisvesting dan stijgt, maakt dat voor het gemiddelde meer uit dan wanneer de prijs van kleding stijgt. Aan huisvesting wordt meer geld uitgegeven en een stijging van de prijs van huisvesting zal dus zwaarder meetellen dan een stijging van de prijs van kleding.
Stel je voor dat de prijzen van de producten in Nederland als volgt veranderen:
- Huisvesting: +5%
- Voeding: –3%
- Kleding: +2%
Je kunt dan de consumentenprijsindex dan op de onderstaande manier uitrekenen:
CPI = ((50 × 105) + (30 × 97) + (20 × 102)) / 100 = 102.
De CPI is hier 102. Dat betekent dat de inflatie 2% is. De stijging van de prijzen van huisvesting en kleding en de daling van de prijs van voeding leidt tot een gemiddelde prijsstijging van 2%.
De inflatie wordt in Nederland berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Die berekenen in Nederland de bestedingsaandelen van verschillende categorieën van producten en de prijsveranderingen in iedere categorie. Hiermee kunnen zij de inflatie in Nederland berekenen.
Hoe wordt inflatie veroorzaakt?
Een stijging van het algemeen prijspeil kan verschillende oorzaken hebben. Producenten kunnen namelijk verschillende redenen hebben om de prijzen van hun producten te verhogen. De belangrijkste soorten inflatie zijn als volgt.
Kosteninflatie
Als het meer geld kost om een product te maken, zal een producent een hogere prijs voor dat product moeten vragen om dezelfde winst te behalen. Er zijn verschillende kosten die ervoor kunnen zorgen dat een product duurder wordt. Een voorbeeld hiervan zijn loonkosten. Als de lonen sneller stijgen dan de arbeidsproductiviteit zal het meer loon kosten om één product te maken. Ook kan er sprake zijn van geïmporteerde kosteninflatie. Het zijn dat voor de productie van een product bepaalde producten geïmporteerd moeten worden. Als deze producten duurder worden zal het product wat hiermee wordt gemaakt ook duurder worden. Als voor de productie van fietsen fietswielen geïmporteerd moeten worden, worden fietsen duurder als de geïmporteerde fietswielen duurder worden. Geïmporteerde kosteninflatie kan ook ontstaan doordat de wisselkoers van de munt waarin het geïmporteerde product wordt gekocht stijgt. Als de koers van de dollar stijgt, stijgt de prijs van geïmporteerde olie ook. Producten waarvoor olie nodig is zullen dan meer geld gaan kosten.
Bestedingsinflatie
Op een vrije markt wordt de prijs van producten bepaald door vraag en aanbod. Als de vraag naar een product stijgt, leidt dit bij een gelijk aanbod tot een stijging van de prijs. Als de geaggregeerde vraag, de vraag naar alle producten op alle markten in een land, stijgt zal dit leiden tot een stijging van het algemeen prijspeil. Er ontstaat inflatie. Ook een monetaire verruiming kan als de groei van de productie achterblijft leiden tot inflatie. In de verkeersvergelijking van Fischer kan dit worden uitgelegd als een stijging van M die wordt gecompenseerd door een stijging van P. Als de geldhoeveelheid erg sterk stijgt in vergelijking met de hoeveelheid producten kan er hyperinflatie ontstaan.
Winstinflatie
Als bij een product de marktvorm die van een monopolie is, heeft de producent geen last van concurrentie waar vragers naar over kunnen stappen als de prijs van producten te hoog wordt. Een monopolist kan er dan voor kiezen om de prijs van het product dat wordt verkocht te verhogen. Als er in een land veel monopolisten zijn die de prijs sterk verhogen kan dit leiden tot een stijging van het algemeen prijspeil en dus tot inflatie.
Hoe wordt deflatie veroorzaakt?
Deflatie is het tegenovergestelde van inflatie: deflatie betekent een daling van het algemeen prijspeil. Het gewogen gemiddelde van de prijzen in een land daalt dus bij deflatie. Deflatie kan worden veroorzaakt door dezelfde factoren die inflatie veroorzaken:
- Als de kosten van producten dalen, kunnen producenten ervoor kiezen om een lagere prijs voor producten te vragen. Het prijspeil daalt dan.
- Als de bestedingen dalen kan het voor producenten nodig zijn om een lagere prijs te vragen om zo ook bij een lagere vraag van hun producten af te komen. Hierdoor daalt het prijspeil.
- Als er veel concurrentie op een markt is kunnen producenten proberen om te concurreren met de andere aanbieders door de prijzen van hun producten te verlagen. Andere producenten zullen dan ook hun prijzen moeten verlagen om klanten te houden. Op deze manier kan het prijspeil dalen.
Wat zijn de gevolgen van inflatie?
Inflatie kan grote gevolgen hebben voor veel onderdelen van de economie. Hieronder staan enkele mogelijke gevolgen van inflatie.
Koopkracht
De koopkracht verwijst naar de hoeveelheid producten die je kunt kopen van je geld. Als je inkomen stijgt en de prijzen gelijk blijven, stijgt de koopkracht van het inkomen. Je kunt dan meer producten kopen met je inkomen. Bij inflatie worden producten duurder. Als je inkomen minder snel stijgt dan deze inflatie kun je met je inkomen minder producten kopen en dus daalt je koopkracht. Dit wordt ook wel geldillusie genoemd.
Geldontwaarding
Bij geldontwaarding verliest het geld dat je hebt zijn waarde doordat de prijzen van producten stijgen. Stel je voor dat je € 1.000 hebt. Als er inflatie voorkomt wordt deze € 1.000 steeds minder waard. Door de stijging van het prijspeil kun je steeds minder kopen van deze €1.000.
Internationale concurrentiepositie
Als in een land inflatie voorkomt kan dit ertoe leiden dat producten uit dat land duurder worden ten opzichte van het buitenland. De internationale concurrentiepositie van dat land verslechtert dan: het wordt moeilijker voor producenten uit dat land om te concurreren met producenten uit andere landen. Dit zal leiden tot een daling van de export: consumenten uit andere landen zullen minder producten uit een land kopen waar veel inflatie is. Producten zijn hier duurder. Andersom zal de import in een land met veel inflatie stijgen. Producten uit het buitenland zijn goedkoper en er zullen dan ook meer producten uit het buitenland worden gekocht. Doordat de export daalt en de import stijgt daalt dan de geaggregeerde vraag in dit land. De conjunctuur wordt dan gedempt.
Wat zijn de gevolgen van deflatie?
Net zoals inflatie heeft ook deflatie gevolgen voor veel onderdelen van de economie. Hieronder vind je een paar belangrijke gevolgen van deflatie.
Uitstel van bestedingen
Stel je voor dat je een nieuwe telefoon wilt kopen. Die telefoon is nu € 200, maar je verwacht dat de prijs binnen een week daalt naar € 180. Het is dan goedkoper om te wachten met het kopen van een nieuwe telefoon. Je stelt je consumptie uit.
Als er sprake is van deflatie daalt het algemeen prijspeil. Doordat producten in de toekomst goedkoper worden, zullen bestedingen worden uitgesteld. De geaggregeerde vraag zal hierdoor dalen. Als er teveel deflatie is kan de economie stil komen te vallen, doordat consumenten hun bestedingen blijven uitstellen.
Internationale concurrentiepositie
Als het prijspeil in een land daalt zullen producten uit dat land goedkoper worden in vergelijking met producten uit andere landen. Hierdoor verbetert de internationale concurrentiepositie. De export uit een land met deflatie zal stijgen: het wordt voor het buitenland goedkoper om producten uit een land te halen als daar deflatie is. Andersom zal de import dalen: producten uit eigen land worden goedkoper ten opzichte van het buitenland en er zullen dus minder producten uit het buitenland worden gehaald. Doordat de export stijgt en de import daalt, stijgt de geaggregeerde vraag.
Waarom heeft de ECB een inflatiedoelstelling van 2%?
In de eurozone mag geld alleen worden uitgegeven door de Europese Centrale Bank (ECB). Het doel van de ECB is om door middel van haar rentebeleid een inflatie van 2% te bereiken. Door de rente te verhogen of te verlagen probeert de ECB de geagregeerde vraag te beïnvloeden. Door meer of minder vraag te creëren probeert de ECB ervoor te zorgen dat het algemeen prijspeil met 2% stijgt.
Als de inflatie hoger dan 2% zou zijn, zou er kans zijn op geldontwaarding en een daling van de koopkracht. Bij een hoge inflatie wordt het spaargeld van mensen minder waard. Ook zullen zij minder kunnen kopen van hun inkomen. Om dit te voorkomen probeert de ECB ervoor te zorgen dat de inflatie niet hoger wordt dan 2%.
Bij een inflatie van lager dan 2% is er kans op deflatie. Deflatie kan leiden tot het uitstellen van bestedingen, waardoor de economie stil kan komen te vallen. Om ervoor te zorgen dat mensen wel geld blijven uitgeven is er een beetje inflatie nodig: als producten niet duurder worden is er geen reden om ze nu te kopen in plaats van in de toekomst. Hierdoor probeert de ECB de inflatie niet lager te laten worden dan 2%. Een inflatie van 2% wordt dus gezien als ideaal om niet te leiden tot geldontwaarding en een daling van de koopkracht, maar ook niet te leiden tot het uitstellen van de bestedingen.
Video
Wil je een samenvatting op video zien over het onderwerp inflatie? Kijk dan onderstaande video van Economie-Academy.