Duitse naamvallen
Naamvallen staan bekend als het lastigste onderdeel van de Duitse taal. In de praktijk komt het neer op het uit je hoofd leren van een aantal basisregels en op heel erg veel oefenen. Met een goede uitleg vallen die naamvallen echter best wel mee. Daar gaan we je in dit artikel bij helpen. Na dit artikel weet je alles over naamvallen in het Duits!
Wat is een naamval?
Een naamval is een ander woord voor zinsdeel.
Verschillende onderdelen van een zin, zinsdelen, hebben namelijk verschillende grammaticale functies. Deze zinsdelen, oftewel naamvallen, hebben dus allemaal een andere betekenis. Bij het vak Nederlands heb je waarschijnlijk ook weleens zinnen ontleed in zinsdelen, zoals het onderwerp en het lijdend voorwerp. Op die manier weet je welk woord wat doet in een bepaalde zin, en weet je wat de zin jou wil vertellen.
Afhankelijk van het zinsdeel staat het zelfstandig naamwoord in het Duits in een bepaalde naamval, waar weer bepaalde lidwoorden bijhoren.
De volgende vier zinnen illustreren dit. De voetballer krijgt steeds een andere naamval, omdat het een andere functie heeft in de zin:
Naamval | Duits | Nederlands | Zinsdeel |
---|---|---|---|
Nominatief (1e) | Der Fußballer schießt in der Verlängerung ein Tor. | De voetballer schiet in de verlenging een doelpunt. | Onderwerp |
Genitief (2e) | Die Schuhe des Fußballers waren hellrot. | De schoenen van de voetballer waren felrood. | Bezitsrelatie |
Datief (3e) | Der Junge hat dem berühmten Fußballer das Trikot gegeben. | De jongen heeft het shirt aan de beroemde voetballer gegeven. | Meewerkend voorwerp |
Accusatief (4e) | Der Verein hat den Fußballer letztes Jahr gekauft. | De club heeft de voetballer afgelopen jaar gekocht. | Lijdend voorwerp |
Het Duits is op dit gebied preciezer dan het Nederlands. In het Nederlands zouden we 'de voetballer' zeggen, ongeacht of dit het onderwerp of het lijdend voorwerp is. Echter, in het Duits heeft het woord 'Fußballer' verschillende lidwoorden, afhankelijk van de rol van het woord in een bepaalde zin. Zoals je ziet zeg je 'der Fußballer' als dit het onderwerp is en zeg je 'den Fußballer' als dit het lijdend voorwerp is.
Kortom: in het Duits kun je dus aan het lidwoord zien om welk zinsdeel het gaat!
Hoe bepaal je het juiste lidwoord?
Om te bepalen welk lidwoord van toepassing is, heb je de volgende informatie nodig:
- Het geslacht van het zelfstandig naamwoord.
- De naamval of het zinsdeel waar dit zelfstandig naamwoord in staat.
Het bepalen van het geslacht van een Duits woord is de eerste stap, maar in dit artikel zullen we ons volledig focussen op de naamvallen.
Om te achterhalen in welke naamval een bepaald zelfstandig naamwoord staat, is het belangrijk om de zin te ontleden. Wat daarbij helpt is om de basisvormen van de lidwoorden uit je hoofd te leren, dus: der >> einer >> ihr, dem >> einem >> ihm, etc.
Hieronder wordt per naamval besproken om welk zinsdeel het gaat, met welke vraag je dit zinsdeel vindt, en welke lidwoorden daar bijhoren (afhankelijk van het geslacht).
Eerst geven we je vast een overzicht van alle vervoegingen per naamval en per geslacht:
Naamval | Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|---|
1e naamval (nominatief) | der | die | das | die |
2e naamval (genitief) | des | der | des | der |
3e naamval (datief) | dem | der | dem | den |
4e naamval (accusatief) | den | die | das | die |
Wat is de eerste naamval? (nominatief)
De eerste naamval is de basisvorm van een zelfstandig naamwoord. De eerste naamval wordt ook wel de nominatief genoemd en is de meest voorkomende naamval in het Duits. Dat komt omdat iedere zin een onderwerp heeft en het onderwerp altijd in de nominatief staat.
Afhankelijk van het geslacht is het passende lidwoord der, die of das. In geval van meervoud is het lidwoord die.
Het onderwerp van een zin vinden we door de vraag te stellen: wie of wat + gezegde? Hierbij bestaat het gezegde uit de werkwoorden in de zin. Afhankelijk van het geslacht van het woord, ontvangt het onderwerp één van de lidwoorden in onderstaande tabel.
Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|
der | die | das | die |
(k)ein | (k)eine | (k)ein | (k)eine |
Als je dit toepast in de volgende zin, dan ziet dat er als volgt uit:
- ____ Fußballer schießt in der Verlängerung ein Tor. (De voetballer scoort een doelpunt in de extra tijd)
Bij een zinsontleding vraag je altijd eerst naar het onderwerp. In dit geval is dan de vraag: Wer schießt ein Tor? (Wie maakt een doelpunt?). Het antwoord daarop is: der Fußballer (de voetballer). 'Fußballer' is het onderwerp van de zin en staat dus in de nominatief. Bovendien is 'Fußballer' een mannelijk woord, dus is het juiste lidwoord der.
In sommige zinnen zijn meerdere onderwerpen verstopt. Dit is het geval wanneer de zin een zogenoemd koppelwerkwoord gebruikt. Het Nederlands kent nogal wat van zulke koppelwerkwoorden, maar in het Duits hoef je er slechts vier te kennen: sein, werden, bleiben en scheinen. Deze Duitse werkwoorden gaan altijd samen met de nominatief (1e naamval). Om te zien wat er gebeurt als een zin een koppelwerkwoord gebruikt, is een voorbeeld handig:
- Der Fußballer ist der bestbezahlte Athlet der Welt. (De voetballer is de best betaalde atleet ter wereld)
Hier bestaat het nominatief uit "Der Fußballer" en "der bestbezahlte Athlet der Welt", waarbij "Der Fußballer" het onderwerp is en "der bestbezahlte Athlet der Welt" het naamwoordelijk deel van het gezegde.
De zin bevat dus twee keer een eerste naamval. Het werkwoord sein ("ist") koppelt de situatie, hoedanigheid of toestand na het werkwoord (‘de best betaalde atleet ter wereld’) met het onderwerp van de zin (‘de voetballer’). Daarmee stelt het koppelwerkwoord beide stukjes informatie aan elkaar gelijk. Om dit te begrijpen, zou je de koppelwerkwoorden kunnen vervangen door het gelijkteken ‘=’. Dat zou de zin er als volgt uitzien:
- Der Fußballer = der bestbezahlte Athlet der Welt.
Je kunt de koppelwerkwoorden sein, werden, bleiben en scheinen zien als een =-teken in een vergelijking. In de zin hierboven betekent dit dat zowel het onderwerp (Der Fußballer) als het naamwoordelijk deel van het gezegde (der bestbezahlte Athlet der Welt) dezelfde naamval hebben: de nominatief (1e naamval).
Samenvattend:
- De nominatief of eerste naamval is de basisvorm van een zelfstandig naamwoord.
- Het onderwerp van een zin staat altijd in de nominatief.
- De controlevraag is: wie of wat + gezegde?
- Na de koppelwerkwoorden sein, werden, bleiben en scheinen wordt ook de nominatief gebruikt.
Wat is de tweede naamval? (genitief)
De tweede naamval geeft aan dat er een bezitsrelatie bestaat tussen twee zelfstandige naamwoorden. Deze naamval wordt ook wel genitief genoemd. De term ‘bezit’ moet je hier breed opvatten. In de zin: ‘Die Dauer der Veranstaltung beträgt 90 Minuten’ (De duur van het evenement is 90 minuten) geeft het lidwoord ‘der’ bijvoorbeeld aan dat het gaat om de duur van de voorstelling. Het hoeft dus niet per se te betekenen dat de ‘duur’ in bezit is van de voorstelling.
Bezitsrelatie wil dus zeggen dat iets aan iemand of iets anders toebehoort. Ook het Nederlands kent nog steeds enkele uitdrukkingen waarbij de genitief wordt gebruikt. Denk maar aan ‘de tand des tijds’, ‘de geest der wet’, ‘de heer des huizes’ of ‘één dezer dagen’. In al deze gevallen zou je de lidwoorden kunnen vervangen met ‘van de’ of ‘van het’. Dat is ook de gebruikelijke manier om de genitiefvorm uit het Duits te vertalen. De controlevraag bij de genitief is daarom: van wie…? Of in mooi Nederlands: wiens…?
Voorbeeld:
- Die Schuhe ____ Fußballers waren hellrot. (De schoenen van de voetballer waren knalrood.)
Hier kunnen wij de vraag stellen: ‘Wiens schoenen zijn felrood?’ Het antwoord is: van de voetballer. Er is hier dus sprake van een bezitsrelatie. Het lidwoordje ‘des’ geeft aan dat de schoenen ‘van de’ voetballer zijn. Omdat ‘Fußballer’ een mannelijk woord is, ontvangt het in de genitief (2e naamval) het lidwoord des én wordt aan het einde van het woord een +s toegevoegd: des FußballerS. Deze ‘-s’ wordt alleen toegevoegd bij mannelijke en onzijdige naamwoorden. Onderstaande tabel geeft alle Duitse lidwoorden van de genitief (2e naamval) weer:
Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|
des (+s) | der | des (+s) | der |
(k)eines (+s) | (k)einer | (k)eines (+s) | (k)einer |
Zoals je ziet, heb je 50% kans om bij de 2e naamval het juiste lidwoord te kiezen als je twijfelt over het geslacht van het zelfstandig naamwoord.
Naast het aangeven van een bezitsrelatie tussen twee zelfstandige naamwoorden, maar ook na bepaalde voorzetsels zet je altijd de genitief (2e naamval) neer. Het meest voorkomende voorzetsel met genitief is während (= terwijl):
- Während des Spiels verletzt der Fußballer sich. (De voetballer is geblesseerd tijdens het spel.)
Er is hier dus geen sprake van een bezitsrelatie, maar alsnog wordt de genitief (2e naamval) gebruikt omdat het voorzetsel während ervoor staat.
Enkele andere veelvoorkomende genitief-voorzetsels zijn:
trotz | anhand | statt/anstelle | aufgrund/ auf Grund | bezüglich | infolge |
ondanks | aan de hand (van) | in plaats (van) | op grond (van) | met betrekking tot | als gevolg (van) |
Zoals je ziet bevatten de Nederlandse vertalingen van deze voorzetsels al vaak het woordje ‘van’, waarmee de bezitsrelatie wordt weergegeven.
Samenvattend:
- De genitief of tweede naamval gebruik je voor een bezitsrelatie tussen twee zelfstandig naamwoorden.
- Bezitsrelatie betekent dat iets aan iemand/iets anders toebehoort en wordt in het Nederlands vertaald met ‘van de’ of ‘van het’.
- De controlevraag bij de genitief is: van wie…? Of: wiens?
- De genitief volgt ook dwingend na bepaalde voorzetsels (zie de tabel hierboven).
Wat is de derde naamval? (datief)
De derde naamval gebruik je voor zinsdelen die het meewerkend voorwerp zijn. Deze naamval wordt ook wel de datief genoemd. In het Nederlands kun je voor een meewerkend voorwerp meestal ‘aan’ of ‘voor’ zetten (voorbeeld: opa geeft een zakje snoep aan zijn kleinkind). Daarentegen wordt 'aan' of 'voor' in het Duits niet vertaald. In plaats daarvan ontvangt het desbetreffende woord slechts een lidwoord uit de derde naamval.
Voorbeeld:
- Der Junge hat ___ berühmten Fußballer das Trikot gegeben. (De jongen heeft het shirt aan de beroemde voetballer gegeven.)
De controlevraag bij de datief is: aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde?
Bij de zin hierboven stel je dus de vraag: “Aan wie heeft de jongen het shirt gegeven? Antwoord: aan de beroemde voetballer! Dat zinsdeel staat dus in de datief (3e naamval). Omdat Fußballer nog steeds mannelijk is, ontvangt het als lidwoord dem.
In onderstaande tabel staan alle Duitse lidwoorden in de datief (3e naamval):
Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|
dem | der | dem | den (+n) |
(k)einem | (k)einer | (k)einem | (k)einen (+n) |
Een bijzonderheid is hier de meervoudsvorm. Als het zelfstandig naamwoord in het meervoud staat, wordt er aan het einde namelijk een +n toegevoegd. Bijvoorbeeld: Der Junge hat den berühmten FußballerN die Trikots gegeben. (De jongen heeft de shirts aan de beroemde voetballers gegeven.) Er zijn maar twee uitzonderingen op deze regel: als het woord in meervoud namelijk op -s of -n eindigt, ontvangt het geen extra -n. Bijvoorbeeld: die Autos – den AutoS.
Naast het meewerkend voorwerp wordt de datief (3e naamval) ook gebruikt bij bepaalde voorzetsels en werkwoorden. Tref je deze aan voor een zelfstandig naamwoord, dan ben je gedwongen het desbetreffende lidwoord in de datief te zetten.
De volgende tabel geeft alle voorzetsels met datief (3e naamval):
mit | nach | bei | seit | von | zu | aus | außer |
met | na | bij | sinds | van | tot | uit | behalve |
Dit rijtje kun je het best goed uit je hoofd leren, totdat je het kunt dromen! Dat bespaart namelijk veel werk bij het vinden van de juiste naamval. Als de voorbeeld zin namelijk als hieronder had geweest, dan had je direct aan het voorzetsel ‘außer’ kunnen zien dat je de derde naamval (datief) moet gebruiken. En aangezien Fußballer mannelijk is, had je gelijk dem als lidwoord uitgekozen.
- Der Junge hat außer ___ Fußballer allen ein Trikot gegeben. (De jongen heeft aan iedereen een shirt gegeven, behalve aan de voetballer.)
Net als voorzetsels zijn er ook werkwoorden waarbij het gebruik van de datief (3e naamval) verplicht is. Hoewel bij de meeste werkwoorden gewoon een accusatief (vierde naamval) wordt gebruikt, zijn er een paar werkwoorden waarbij een datief (3e naamval) wordt gebruikt. Daarom is het goed om de meest voorkomende werkwoorden met datief te kennen.
Als handigheidje bij het onthouden van werkwoorden waarbij je derde naamval moet gebruiken, kun je onthouden dat veel van deze werkwoorden beginnen met één van de voorzetsels in de tabel hierboven. Voorbeelden zijn beiwohnen (bijwonen), beitreten (bijtreden), zuhören (luisteren), zusagen (toezeggen) en zutrauen (toevertrouwen).
Samenvattend:
- De datief of derde naamval gebruik je voor het meewerkend voorwerp in een zin.
- De controlevraag bij de datief is: aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde?
- De datief volgt dwingend na de voorzetsels: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer
- Ook enkele werkwoorden gaan dwingend samen met de datief, zoals beiwohnen en zuhören.
Wat is de vierde naamval?
De vierde naamval heeft betrekking op het lijdend voorwerp. Deze naamval wordt ook wel de accusatief genoemd en is de op één na meest voorkomende naamval. Dat komt omdat het onderwerp in de meeste zinnen is gelinkt aan een lijdend voorwerp.
Om de vierde naamval te vinden, stel je de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp. Daarom is het vinden van de vierde naamval een logische stap nadat je de nominatief (eerste naamval) hebt gevonden.
Laten we dit direct toepassen:
- Der Verein hat ___ Fußballer letztes Jahr gekauft. (De club kocht de voetballer vorig jaar over.)
Als eerst vraag je naar het onderwerp (1e naamval):
Wer hat letztes Jahr gekauft? Oftewel: wie kocht vorig jaar? Antwoord: 'Der Verein’ (de club).
Vervolgens kun je de vraag stellen die leidt tot het lijdend voorwerp (4e naamval):
Wer oder was hat der Verein letztes Jahr gekauft? Oftewel: wie/wat heeft de club vorig jaar gekocht? Het antwoord hierop is den Fußballer (de voetballer). ‘Fußballer’ is dus het lijdend voorwerp en staat in de vierde naamval/accusatief. Omdat ‘Fußballer’ mannelijk is, heeft het in de accusatief den als lidwoord.
De tabel hieronder geeft alle vormen van het lidwoord in de accusatief:
Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|
den | die | das | die |
(k)einen | (k)eine | (k)ein | (k)eine |
Voor bijna alle soorten woorden, behalve mannelijke, zijn de lidwoorden in het accusatief (4e naamval) hetzelfde als voor de nominatief (1e naamval).
In de zin hierboven tref je nog een andere accusatief aan, namelijk de tijdsaanduiding ‘letztes Jahr’ (afgelopen jaar). De regel hiervoor is als volgt:
- Tijdsaanduidingen zonder voorzetsel staan in de accusatief.
- Bijvoorbeeld: Heute eist es einen Tag nach der Premiere (Vandaag is het één dag na de premiere). Of: Ich fahre nächste Woche (Ik rijd volgende week).
- Na het voorzetsel über + een bepaalde periode volgt ook de accusatief.
- Bijvoorbeeld: Wir werden über das Wochenende wegfahren (Wij zullen in het weekend weggaan).
Naast het lijdend voorwerp volgt de accusatief ook dwingend na bepaalde voorzetsels. Dit is een klein rijtje die je het beste goed uit het hoofd kunt leren! Ontdek je namelijk dat één van deze voorzetsels voor een zelfstandig naamwoord staat, dan kun je alle zinsontleding verder overslaan en gelijk het juiste lidwoord uit de tabel hierboven invullen.
De voorzetsels met accusatief zijn als volgt:
durch | für | ohne | um | bis | gegen |
door | voor | zonder | om | tot | tegen |
Stel onze voorbeeldzin hierboven was anders geweest, met één van deze voorzetsels:
- Der Verein hat für _____ Fußballer eine ziemlich hohe Geldsumme bezahlt. (De vereniging heeft voor de voetballer een behoorlijk hoge som geld betaald.)
In dit geval had ‘Fußballer’ weliswaar hetzelfde lidwoord ontvangen (namelijk den), maar om een andere reden. Zonder de zin verder te hoeven ontleden, dwingt het voorzetsel für ons tot het toepassen van de accusatief!
Nog een situatie waarin je altijd de accusatief gebruikt, is na 'es gibt' (er is/zijn). Hiermee kan je op een toets op het verkeerde been worden gezet. Hoewel je 'gibt' hier kunt vertalen als 'is/zijn', mag je het namelijk niet zien als het koppelwoord sein (zijn) en volgt er dus geen nominatief. Voorbeeld:
- Es gibt einen berühmten Fußballer im Stadion. (Er is een beroemde voetballer in het stadion.)
Samenvattend:
- De accusatief of vierde naamval gebruik je voor het lijdend voorwerp in een zin.
- De controlevraag bij de accusatief is: wie of wat + gezegde + onderwerp?
- De accusatief wordt ook gebruikt voor tijdsaanduidingen zonder voorzetsel, en na het voorzetsel über + bepaald tijdsbestek.
- De accusatief volgt ook dwingend na de voorzetsels: durch, für, ohne, um, bis, gegen.
Video
In onderstaande uitlegvideo komen de 1e, 3e en 4e naamval nog eens duidelijk aan bod:
Wat zijn keuzevoorzetsels?
Keuzevoorzetsels zijn voorzetsels waarna altijd een derde naamval (datief) of vierde naamval (accusatief) volgt.
An | Auf | Hinter | Neben | In | Über | Unter | Vor | Zwischen |
aan, bij, naar | op | achter | naast | in, naar | boven, over | onder | voor | tussen |
Om te bepalen of je de derde of vierde naamval moet gebruiken, moet je je afvragen of het om een plaats (3e naamval / datief) of om een beweging/richting (4e naamval / accusatief) gaat. Als je op basis van het zinsdeel kunt antwoorden op de vraag 'Waar?' of 'Wanneer?', gebruik je de derde naamval. Als je op basis van het zinsdeel kunt antwoorden op de vraag 'Waarheen?', gebruik je de vierde naamval.
Echter, soms kun je niet uit het werkwoord en het keuzevoorzetsel afleiden of het om een stilstaande locatie of om een beweging gaat. In dat geval gebruik je bij an, hinter, neben, in, unter, vor en zwischen de derde naamval (datief). Bij auf en über gebruik je in dat geval de vierde naamval (accusatief).
Hoe ga je om met bijvoeglijke naamwoorden en Duitse naamvallen?
Soms staat er een bijvoeglijk naamwoord tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord. Een voorbeeld is: ‘dem berühmten Fußballer’ (de beroemde voetballer).
Het bijvoeglijk naamwoord, ook de adjectief genoemd, zegt iets over het zelfstandig naamwoord. In ons voorbeeld geeft het aan dat de voetballer beroemd is. Deze bijvoeglijke naamwoorden moeten in dezelfde vorm komen te staan als het zinsdeel waar het zelfstandig naamwoord in staat. Je past de uitgang dus aan de naamval aan. Hoe werkt dit?
Zoals je inmiddels weet, wordt het lidwoord bepaald door het geslacht en het zinsdeel/naamval van het zelfstandig naamwoord. Als je al weet wat het juiste lidwoord is, kun je uit dat lidwoord het geslacht en de naamval afleiden. Dat geldt ook bij bijvoeglijk naamwoorden. Daarom moet of het lidwoord of het bijvoeglijk naamwoord op één of andere manier aangeven om wat voor geslacht en naamval het gaat. Er zijn hierbij drie scenario's:
- Je hebt te maken met een bepaald lidwoord (der/die/das). In dat geval geeft het lidwoord het geslacht en de naamval aan. Voorbeeld: „DER berühmte Fußballer” = de beroemde voetballer.
- Je hebt te maken met een onbepaald lidwoord (ein). In dat geval geeft het bijvoeglijk naamwoord het geslacht en de naamval aan. Voorbeeld: “ein berühmteR Fußballer” = een beroemde voetballer. Maar bij „EINEM berühmten Fußballer” (een beroemde voetballer) geeft het lidwoord het geslacht en de naamval aan.
- Er is geen lidwoord. In dat geval kan alleen het bijvoeglijk naamwoord het geslacht en de naamval aangeven. Voorbeeld: „berühmteR Fußballer“ = beroemde voetballer.
Om de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden nog wat beter te begrijpen, worden ze hieronder uitgebreider besproken.
A. Het schema van de der/die/das groep – het bepaalde lidwoord
In het eerste scenario is er sprake van een bepaald lidwoord. In het Nederlands zijn ‘de’ of ‘het’ bepaalde lidwoorden. Wanneer we bijvoorbeeld zeggen ‘de appel is rood’, dan bedoelen we een bepaalde, concrete appel. Wij kunnen er zelfs naar wijzen! De bepaalde lidwoorden in het Duits zijn der, die en das.
Het volgende schema geeft de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden bij der/die/das en meervoud:
Naamval | Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|---|
Nominatief (1e) | der jung-e Mann | die jung-e Frau | das jung-e Kind | die jung-en Kind-er |
Genitief (2e) | des jung-en Mann-es | der jung-en Frau | des jung-en Kind-es | der jung-en Kind-er |
Datief (3e) | dem jung-en Mann | der jung-en Frau | dem jung-en Kind | den jung-en Kind-ern |
Accusatief (4e) | den jung-en Mann | die jung-e Frau | das jung-e Kind | die jung-en Kind-er |
Goed om te weten is dat dit schema niet alleen werkt voor de woorden der/die/das, maar ook voor:
- jen- (die/dat daar, "Dieses Kind ist brav, jenes nicht")
- all- (alle/iedereen)
- solch- (zulk, zo'n)
- beid- (beide)
- dies- (deze/het)
- jed- (elke)
- manch- (sommige)
- welch- (welke)
- sämtlich- (alle)
Samenvattend komt deze tabel op het volgende neer:
- De uitgang van het bijvoeglijk naamwoord bij een bepaald lidwoord is -e of -en. Het ezelsbruggetje daarvoor is dat de volledige 2e en 3e naamval, de mannelijke en meervoudige variant van de 4e naamval en de meervoudige variant van de 1e naamval als uitgang allemaal -en hebben. Om deze vakjes kun je een denkbeeldige rode lijn tekenen, waardoor er soort sleutel ontstaat. Deze rode sleutel kun je er ook bij bedenken in het ein-schema hieronder.
- In bepaalde gevallen krijgt het zelfstandig naamwoord ook een andere uitgang: bij mannelijke en onzijdige woorden -(e)s in de tweede naamval en bij woorden in het meervoud (e)n in de derde naamval.
B. Het schema van de ein-groep – het onbepaalde lidwoord
In het Nederlands is 'een' een onbepaald lidwoord. Wanneer we bijvoorbeeld zeggen 'een rode appel', dan bedoelen we niet één bepaalde, concrete, appel. In plaats daarvan bedoelen we gewoon één van de vele rode appels die er op dat moment zijn. In het Duits is ein een onbepaald lidwoord.
Ook bij het onbepaalde lidwoord kunnen wij hetzelfde ezelsbruggetje gebruiken. Kijk maar naar onderstaande tabel:
Naamval | Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|---|
Nominatief (1e) | ein klein-er Mann | eine klein-e Frau | ein klein-es Kind | keine klein-en Kind-er |
Genitief (2e) | eines klein-en Mann-es | einer klein-en Frau | eines klein-en Kind-es | keiner klein-en Kind-er |
Datief (3e) | einem klein-en Mann | einer klein-en Frau | einem klein-en Kind | keinen klein-en Kind-ern |
Accusatief (4e) | einen klein-en Mann | eine kleine-e Frau | ein klein-es Kind | keine klein-en Kind-er |
Dit schema geldt niet alleen voor ein- en kein-, maar ook voor alle bezittelijke voornaamwoorden. Denk daarbij aan:
- mein- (mijn)
- dein- (jouw)
- sein- (zijn)
- ihr- (haar, hun)
- unser- (onze/ons)
- euer- (jullie: “Das ist eure Schuld!")
- Ihr- (uw)
Samenvattend komt deze tabel op het volgende neer:
- Opnieuw eindigen alle bijvoeglijke naamwoorden binnen de rode sleutel op -(e)n.
- Buiten de rode sleutel kan het bijvoeglijk naamwoord op -(e)r (mannelijk), -(e) (vrouwelijk) of -es (onzijdig) eindigen.
- Net als bij de der/die/das groep krijgt het zelfstandig naamwoord een andere uitgang: -(e)s bij de tweede naamval mannelijk en onzijdig; en -(e)n bij de derde naamval meervoud.
C. Het schema van de nul-groep - zonder lidwoord
Soms staat een bijvoeglijk naamwoord überhaupt zonder een lidwoord bij een zelfstandig naamwoord. Een voorbeeld hiervan is “Deutsches Bier ist sehr beliebt” (Duits bier is erg geliefd). Het bijvoeglijk naamwoord “Deutsches” staat hier zonder lidwoord voor het zelfstandig naamwoord “Bier”. Als hier wel een lidwoord had gestaan, dan was de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord anders geweest. Namelijk: “Das deutschE Bier ist sehr beliebt”.
Er gelden in de situatie waarin een bijvoeglijk naamwoord zich alleen, zonder lidwoord of andere bepaling, bevindt voor een zelfstandig naamwoord dus andere regels. Hoe de regels van deze nul-groep er precies uitzien, staat in dit schema:
Naamval | Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|---|
Nominatief (1e) | jung-er Mann | jung-e Frau | jung-es Kind | viele jung-en Kind-er |
Genitief (2e) | jung-en Mann-es | jung-er Frau | jung-en Kind-es | viele jung-er Kind-er |
Datief (3e) | jung-em Mann | jung-er Frau | jung-em Kind | vielen jung-en Kind-ern |
Accusatief (4e) | jung-en Mann | jung-e Frau | jung-es Kind | viele jung-e Kind-er |
In dit schema zie je dat de rode sleutel niet meer werkt, en de uitgangen van de lidwoorden verwerkt zijn in de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden. “Der Mann” is hier bijvoorbeeld “junger Mann”.
Hoe ontleed je een Duitse zin?
Voor het ontleden van een Duitse zin, kun je het beste een stappenplan gebruiken. Deze hebben we hieronder voor je uitgewerkt.
- Schrijf allereerst het skelet van de zin op:
- Mein ____ Bruder arbeitet in ein____ groß___ Unternehmen. (Mijn broer werkt in een grote onderneming.)
- Staat er een voorzetsel in de zin?
- Ja, het woord “in” is een voorzetsel.
- “In” is een keuzevoorzetsel. Het kan samengaan met de datief (3e) of de accusatief (4e).
- Om dat te bepalen, stel je de vraag 'waar?', 'wanneer?' of 'waarheen?'
- In deze zin kun je vragen 'waar?' Antwoord: 'een grote onderneming', dus gaat het om de derde naamval.
- "Unternehmen" is onzijdig, dus das Unternehmen.
- Kijk in het ein-schema bij ‘datief onzijdig”.
- Op basis daarvan vul je in: “einem großen Unternehmen.”
- Dan hoeft alleen nog het onderwerp gecheckt te worden:
- De controlevraag bij deze zin is: wie of wat “arbeitet”?
- Het antwoord is: 'mijn broer'. Dat is dus het onderwerp van deze zin en staat in de nominatief (1e naamval).
- “Bruder” is een mannelijk woord.
- Kijk in het schema van de ein-gruppe naar de nominatief van mannelijke woorden.
- Daarom vul je in: “Mein Bruder…”
- Je hebt nu een volledig ingevulde zin:
- Mein Bruder arbeitet in einem großen Unternehmen.
Maar met alleen dit stappenplan ga je er niet komen. Om de naamvallen in het Duits goed onder de knie te krijgen, moet je namelijk vooral heel erg veel oefenen. Gelukkig zijn er allerlei handige websites die je daarbij kunnen helpen, zoals Duits Leren (naamvallen en voornaamwoorden) en Vaklokaal (naamvallen, voorzetsels en bijv. naamwoorden).